vrijdag 5 oktober 2012

rapport In Gesprek samenvatting


In gesprek, samenvatting rapport Ombudsman.

Het rapport is een onderzoek naar de positie van ouders van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte op school. Ouders kennen het kind het beste. Leerkrachten weten het meeste over onderwijsmogelijkheden en moeten met meer kinderen in de klas rekening houden. Leerkrachten kennen niet altijd de gebruiksaanwijzing van een kind waardoor gedrag op school en thuis kan verergeren en de ontwikkeling van een kind stagneert of achteruit gaat. In 2011 kwam de Ombudsman met een tussenrapportage “ouders aan het woord” Er is gebrek aan inzicht op de besteding van het Rugzakje. Kinderen krijgen niet de gewenste begeleiding en wordt het bedrag niet voor andere zaken aangewend? Scholen verwijzen kinderen naar het S.O. omdat ze niet de zorg kunnen bieden die het kind nodig heeft en ouders willen hun kind op S.O. omdat het kind daar het beste tot zijn recht komt. Er zijn samenwerkingsverbanden met elk een eigen werkwijze en bekostiging. De groep rugzakleerlingen is gegroeid. De kosten voor extra ondersteuning zijn fors toegenomen en het is onduidelijk waar het geld aan opgaat. Het geld gaat op aan hulpverlening buiten de school en niet in de klas bij de leerkracht.

Jaarlijks zitten 2500 kinderen vier weken of langer thuis omdat er geen passende onderwijsplek voor hen is. Met de komst van Passend Onderwijs krijgen scholen een zorgplicht. Als de school geen passende plek kan bieden moeten zij binnen het samenwerkingsverband op zoek naar een andere school. Ouders hoeven dan niet zelf meer te leuren met hun kind maar scholen krijgen naast zorgplicht ook beslissingsrecht over de leerling. Ouders hebben geen zeggenschap meer over de uiteindelijke keuze.

De vraag van dit rapport is hoe ouders beter worden toegerust om hun rol als gelijkwaardige partner te kunnen vervullen. De enquête is 518 keer ingevuld. Ouders willen als serieuze gesprekspartner worden betrokken bij het onderwijs aan hun kind. 394 leerkrachten kregen hun eigen enquête.

Het maken van de juiste keuze (regulier of speciaal) en kiezen voor de juiste school is voor ouders niet gemakkelijk. Het niveau moet aansluiten bij de ontwikkeling(behoefte), de school moet kunnen voldoen aan specifieke ondersteuningsbehoefte en het is belangrijk dat het kind niet geïsoleerd raakt dus het moet in de buurt zijn. Een indicatie geeft recht op ondersteuning waardoor het kind op regulier onderwijs kan blijven. Veel ouders vinden het Rugzakje stigmatiserend. Daarbij is het gericht op de onmogelijkheden van een kind i.p.v. mogelijkheden. Het is beter om te beoordelen wat het kind nodig heeft om wel te functioneren zonder etiket. Soms worden kinderen vanwege het etiket ook afgewezen.

De helft van de ouders waardeert de geboden hulp als voldoende. 1/3 oneens. De helft van de leerlingen krijgt buiten school ondersteuning door PGB (SOVA en begeleiding op cognitief niveau) die school niet kan bieden. PGB wordt ook aangewend voor schoolse vaardigheden (lesstof op een andere manier aanbieden en dyslexie/dyscalculie). Een ruime meerderheid is tevreden over de hulp die beschikbaar is. 1/5 oneens. Soms hebben leerkrachten te weinig kennis over wat de beperkingen voor een kind inhouden. School erkent de problematiek dan niet en biedt te weinig extra hulp. Als hulp te weinig beschikbaar is lopen kinderen alsnog vast. Extra hulp is nodig om op school te blijven, over te gaan en een examen te halen.

2/3 van de ouders geeft aan geen hulp gekregen te hebben bij het kiezen van de juiste school en bijna de helft had die hulp wel willen hebben. ¾ van de ouders die wel hulp hebben gehad vond de kwaliteit van die hulp goed (open communicatie en samenwerking met oude school of onderwijsspecialist. Ouders die ontevreden waren gaven aan gebrek aan belangstelling van de ontvangende school en het gevoel zelf alles te moeten uitzoeken. Leerkrachten bieden hulp via een persoonlijk gesprek. Als school afwijst bemiddelen ze hierbij of adviseren.

Kan de school niet voldoen aan de zorgvraag dan noemt school zich handelingsverlegen en weigert de leerling in te schrijven. Gevolg is vaak een lange zoektocht en soms uiteindelijk thuiszitten. 1 op de 5 ouders heeft het kind thuis gehad terwijl het wel leerplichtig was. Het aantal thuiszitters neemt toe; met 18% gestegen t.o.v. 2009/2010. De gemiddelde duur van thuiszitten nam wel af.

Vrijwel alle leerkrachten ervaren grenzen aan de mogelijkheden van de extra ondersteuning. Er zijn te weinig handen in de klas, er is te weinig tijd en er zijn teveel zorgleerlingen in 1 klas. In mindere mate worden ook genoemd te weinig middelen, te grote klassen en te weinig financiën. Grenzen aan de eigen deskundigheid of die van collega’s worden minder genoemd. Een diploma wordt ook zaak van de school.

Ouderbetrokkenheid heeft een positief effect op de onderwijsontwikkeling van het kind, zowel leerprestaties als sociaal functioneren gaan omhoog en ook heeft het een positieve invloed op het schoolklimaat.

De leerkracht is voor bijna elke ouder het aanspreekpunt. Een belangrijk gespreksonderwerp is het gedrag van het kind en van andere kinderen. Het contact met de school wordt gemiddeld met een 8 gewaardeerd. Extra hulp en de vorderingen van het kind zijn ook belangrijk. Leerkrachten weten te weinig over (gedrag)problemen en beperkingen en nemen de kennis van de ouder en advies niet mee. Ouders moeten steeds nadrukkelijk vragen naar de vorderingen van hun kind. Als de communicatie niet goed verloopt, schakelen ouders meestal de directeur in. De gesprekken worden positief gewaardeerd vooral als de school openstaat voor suggesties. Maar niet altijd worden gemaakte afspraken nagekomen. De meeste ouders zijn niet op de hoogte van het bestaan van een onderwijsconsulent; een onafhankelijke deskundige die met ouders en school wensen en mogelijkheden van het kind in perspectief kan zetten. 2 van de 5 ouders hadden een onderwijsconsulent ingeschakeld als ze van het bestaan ervan hadden geweten. Ouders die er wel gebruik van hebben gemaakt zijn in meerderheid tevreden over de geboden ondersteuning en in 2/3 van de gevallen heeft het geleid tot betere communicatie tussen ouders en school ondanks dat in 2/3 van de gevallen het advies van de onderwijsconsulent niet of slechts deels is overgenomen.

Bij vragen over de ontwikkeling van een kind met behoefte aan extra onderwijsondersteuning neemt ruim ¾ van de leerkrachten contact op met de ouders, voornamelijk vanwege ervaringsdeskundigheid en aanvullende informatie. Ook zij noemen gesprekspunten gedrag, vorderingen en extra hulp. Opvallend weinig leerkrachten noemen afstemmen met de thuissituatie als onderwerp van gesprek. Ouders gaven het contact een 8 leerkrachten een 7,5. Iets meer dan de helft van de leerkrachten vinden het een goede zaak as een onderwijsconsulent vroegtijdig wordt ingeschakeld bij een dreigend conflict. Maar een zeer beperkt deel van die leerkrachten doet dit daadwerkelijk.

Ouders hebben behoefte aan meer kennis over wat zij van school mogen verwachten en over rechten en plichten. Zij willen een beroep kunnen doen op onafhankelijke ondersteuning. Ouders missen erkenning, een luisterend oor en openheid. Leerkrachten vinden informatie over de organisatie van de school in mindere mate een belangrijke voorwaarde voor ouders om als gelijkwaardige gesprekspartner te fungeren. Ouders worden niet serieus genomen in hun rol als ervaringsdeskundige van het gedrag en ziektebeeld van hun eigen kind. School mist hierdoor belangrijke informatie. Ouders hebben vaak (te) hooggespannen verwachtingen van waar een school aan kan voldoen, waardoor de verhoudingen verslechteren. Dreigende escalatie wordt niet onderkend en interventie komt te laat. Over en weer wordt het contact gewaardeerd en toch voelen ouders zich niet serieus genomen. Ondanks dat leerkrachten het belang van een onafhankelijke onderwijsspecialist (zoals onderwijsconsulent) erkennen zetten ze die vervolgens nauwelijks in. Het contact met de leerkracht wordt als positief ervaren maar er is tijdsdruk, een gebrekkige visie van het schoolbestuur over de communicatie met ouders en ook wordt de bemoeienis van ouders met het onderwijs als bedreigend ervaren. Ouderbetrokkenheid komt in de opleiding voor leerkrachten nauwelijks voor en als het gebeurd is de insteek hoe om te gaan met lastige ouders.

In de plannen voor passend onderwijs krijgen leerkrachten en schoolbesturen een centrale rol. Zij staan dichtbij de leerling en weten welke behoeften de leerlingen hebben. De helft van de ouders vinden dat de inspraakmogelijkheden moeten worden versterkt. Zij willen gezien worden als serieuze gesprekspartner en willen meebeslissen over en betrokken worden bij het onderwijs en beter geïnformeerd worden. Zij willen samenwerken en de thuissituatie op de schoolsituatie afstemmen. 2/3 van de leerkrachten vinden dat de huidige inspraakmogelijkheden voldoen. Een klein deel vindt dat de mogelijkheden moeten worden versterkt en een even groot deel zegt verminderen. Leerkrachten die voor versterking zijn vinden dat informatie over de besteding van het budget ruimhartiger moet zijn. Leerkrachten die vinden dat de mogelijkheden voldoen zeggen dat ouders weinig oog hebben voor verschillende rollen en verschillende belangen.

Het handelingsplan wordt in Passend Onderwijs het ontwikkelingsperspectief. In het handelingsplan formuleert de school doelen wat de school met het kind wil bereiken, hoe aan te pakken en op welke termijn doelen behaald moeten zijn. Ouders hebben daarin instemmingsrecht; zij moeten het plan ondertekenen. Eens per jaar wordt het handelingsplan geëvalueerd en gedurende het jaar hebben ouders het recht om op de hoogte gehouden te worden over de vorderingen van het kind. Vrijwel alle ouders vinden het plan nuttig. Het schept duidelijkheid, je kunt als ouder op afspraken terugvallen en de vorderingen van het kind worden concreter getoetst. ¾ vindt de betrokkenheid bij het plan voldoende, men is tevreden over de inhoud en uitvoering. Ouders noemen daarbij het enthousiasme en de betrokkenheid van de leerkracht. Op het naleven van de afspraken moeten ouders toezien en ouders die minder tevreden zijn hebben daar moeite mee. Er is verschil tussen papier en praktijk. Ouders willen weten hoe en waaraan het extra geld is besteed. Vrijwel alle leerkrachten vinden het handelingsplan nuttig en stellen het ook daadwerkelijk op. Meer dan de helft stelt voor alle leerlingen die extra onderwijsondersteuning nodig hebben een handelingsplan op, of ze nu wel of niet een indicatie S.O. hebben. Leerkrachten die het plan niet nuttig vinden zeggen dat het te ingewikkeld en tijdrovend is. ¾ van de leerkrachten stelt eerst een plan op om het vervolgens aan de ouders voor te leggen. Er is tevredenheid over de totstandkoming en uitwerking maar bij 1/5 blijkt dat de uitvoering van het plan vaak door gebrek aan middelen niet naar wens verloopt. Verschillen van mening over het handelingsplan gaan vooral over de kwantiteit van de geboden ondersteuning en in mindere mate over de kwaliteit. Er is soms een ander beeld van (on)mogelijkheden van het kind en ½ van de leerkrachten heeft een gesprek met ouders om tot consensus te komen of duidelijkheid te scheppen. Onafhankelijke bemiddeling wordt vrijwel niet ingezet. Opmerkelijk is dat ouders pas inspraak krijgen nadat het plan is opgesteld maar ouders zijn tevreden over de manier waarop het tot stand komt en zij vinden dat zij voldoende worden betrokken bij het vaststellen van het plan. Het handelingsplan wordt vervangen door het ontwikkelingsperspectief. Het handelingsplan gaat uit van doelen op de korte termijn, het ontwikkelingsperspectief gaat uit van planning op de lange termijn. Het ontwikkelingsperspectief wordt na een op overeenstemming gericht overleg met de ouders door de school vastgesteld. De handtekening van de ouders is niet meer nodig. Instemmingsrecht wordt adviesrecht; de positie van ouders verzwakt.

Collectief hebben ouders inspraak via de MR. Sommige scholen houden zich niet aan de wettelijke verplichtingen jegens de MR zoals tijdig informeren en advies vragen voordat een besluit wordt genomen. De zetelverdeling ouders-leerlingen is een aandachtspunt: 10-20% van de zetels van ouders en leerlingen zijn onbezet (V.O. en S.O.). Vrijwel alle ouders weten van de MR maar slechts weinigen nemen zitting. Reden: tijdsbeslag (in combinatie met werk) gevolgd door vermeende ongeschiktheid. Energie en tijd worden geïnvesteerd in het kind. Ouders die wel zitting nemen zijn doorgaans positief. Korte communicatielijnen, invloed op het beleid van de school, weten wat er speelt. Negatief: adviezen worden genegeerd of problemen ouders liggen niet in de invloed sfeer. 1/3 vindt dat ze voldoende inspraakmogelijkheden hebben. 1/3 vindt dat de mogelijkheden moeten worden versterkt. De MR moet een serieuze gesprekspartner worden en schoolbesturen moeten een minder dominante rol spelen. De MR moet meer inspraak over de zorgstructuur krijgen. 2/3 van de leerkrachten vinden dat de inspraakmogelijkheden via de MR voldoen. Slechts een klein deel is voor versterking. Er is discrepantie tussen de wens van ouders om als serieuze gesprekspartner te worden gezien en anderzijds dat weinig ouders in de MR willen zitten. De persoonlijke ontwikkeling van het kind staat dichtbij. In Passend Onderwijs krijgt men op schoolniveau via de MR instemmingsrecht op het zorgplan (o.a. hoe is opvang en begeleiding geregeld voor leerlingen met een extra onderwijsondersteunings behoefte) Eens per vier jaar wordt het schoolondersteuningsprofiel (welke extra ondersteuning kan school aan leerlingen met een extra onderwijsondersteuningsbehoefte bieden). Het schoolondersteuningsprofiel wordt voorgelegd aan de MR die hierover adviesrecht krijgt. Ouders krijgen door de verschuiving minder zeggenschap over zorgbeleid van de school. Op het niveau van het samenwerkingsverband wordt instemmingsrecht door ouders toegevoegd. Scholen moeten afspraken maken over de wijze waarop de extra onderwijsondersteuning wort vormgegeven. Dit ondersteuningsplan geldt voor alle scholen in het samenwerkingsverband. Het plan wordt opgesteld in samenspraak met de ondersteuningsplanraad. Deze raad wordt samengesteld uit leden van MR’s van de scholen. Via de ondersteuningsplanraad is er instemmingsrecht op het ondersteuningsplan. Besturen en een aantal tweede Kamerleden verwachten dat het werk voor de ondersteuningsplanraad complex zal zijn waarvoor bovengemiddelde kennis nodig is.

Het doel van Passend Onderwijs is om de ouderbetrokkenheid te vergroten wordt in de optiek van de Ombudsman niet bereikt op het gebied van inspraak.

Als ouders en school het niet eens zijn kunnen zij advies vragen aan de klachtencommissie of als de aard van het geschil zich ervoor leent de Commissie Gelijke Behandeling(CGB). De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte verbiedt onderscheid bij weigering of verwijdering door scholen. De klachtencommissie verklaart een klacht gegrond of ongegrond en geeft zonodig advies. Het oordeel van de rechter is het meest verregaande rechtsmiddel maar tegelijkertijd wel bindend (i.t.t. vorigen die meer gericht zijn op overeenstemming, laagdrempelig en minder duur). Meer dan de helft van de ouders vindt dat het oordeel van de klachtencommissie bindend moet zijn zodat school dit niet zomaar terzijde kan schuiven. 2/3 van de ouders vindt dat het oordeel van CGB bindend moet zijn. Voor beide instanties achten ouders het van groot belang dat het een onpartijdige en strikt onafhankelijke niet aan school gelieerde instantie moet zijn. Ouders die een andere mening hebben vragen zich af of een dwangmiddel de juiste weg is. 2/3 van de ouders is niet op de hoogte van het feit dat men over onderwijszaken ook een oordeel van CBG kan vragen. Nu scholen eerder worden afgerekend op prestaties verwachten ouders dat scholen leerlingen sneller zullen weigeren. Een onafhankelijke instantie moet oordelen over weigeren of verwijderen. Ouders die dat niet vinden zullen van school veranderen om het kind niet de dupe te laten zijn. De helft van de leerkrachten is het eens met ouders als het gaat om een bindend oordeel van de klachtencommissie en 2/3 als het gaat om een bindende uitspraak van CGB. Zij hebben andere argumenten dan ouders. Een conflict moet zich niet voortslepen en met een bindende uitspraak bereik je een eindsituatie. Het daaraan voorafgaande onderzoek moet onafhankelijk en onpartijdig zijn. Leerkrachten die een andere mening hebben vinden dat school het laatste woord moet hebben in het belang van alle leerlingen i.p.v. een individu. Bijna de helft van de leerkrachten vinden dat school moet oordelen over weigeren en verwijderen i.t.t. ouders. ¼ leerkrachten kiezen net als2/3 ouders voor een onafhankelijke instantie. Een bindende uitspraak zien ouders als stok achter de deur en leerkrachten waarderen vooral de duidelijkheid.

Diverse gehandicapten- en ouderorganisaties hebben zich sterk gemaakt voor het instellen van een geschillencommissie. Op dit punt komt de wet ouders tegemoet. Er komt een extra mogelijkheid om geschillen tussen ouders en school te beslechten. Een geschillencommissie wordt (tijdelijk) ingesteld om een bindende uitspraak te doen over geschillen inzake aanbod voor extra onderwijsondersteuning, plaatsing of verwijderen van leerlingen. De communicatie tussen ouders en leerkrachten is de oorzaak van een groot aantal problemen maar tegelijkertijd ook de sleutel van het oplossen ervan. Is mediation niet een eerste mogelijkheid?

Doordat het rugzakje vervalt en daarmee de landelijke commissie indicatiestelling. Ouders kunnen daardoor zich niet meer beroepen op objectieve criteria op basis waarvan extra onderwijszorg wordt toegewezen. Voortaan bepaalt school in samenspraak met het samenwerkingsverband of een leerling extra ondersteuning nodig heeft en welke school dat het beste kan bieden. Hoe criteria worden vastgesteld is nog onduidelijk. De ECPO adviseert een laagdrempelige geschillencommissie die een bindende uitspraak doet over een verschil van mening over de extra onderwijsondersteuning. Dit voorstel is in het huidige wetsvoorstel overgenomen. De commissie wordt ingesteld op het niveau van het samenwerkingsverband en kan uitspraken doen over extra onderwijsondersteuning en over toelaten en verwijdering.

Bijna 2/3 van de ouders en ¾ van de leerkrachten zijn het eens met de plicht tot samenwerking voor scholen in een regionaal verband. Het voordeel is meer flexibiliteit voor scholen in het aanbod. ¼ van de ouders en 1/5 van de leerkrachten staan hier neutraal tegenover. Ouders zien het als bedreiging dat het financieel belang van het samenwerkingsverband voorrang krijgt op belang van het kind en dat er grote regionale verschillen in inrichting en uitvoering van het onderwijs zullen ontstaan. Leerkrachten vrezen dat teveel verschillende belangen gaan spelen ten koste van de individuele leerling. De helft van de ouders en minder dan de helft van de leerkrachten zijn het eens met de zorgplicht. ¼ van de ouders en meer dan 1/3 van de leerkrachten zijn het daarmee oneens. Ouders zijn er niet gerust opdat leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte voldoende aandacht krijgen in een klas van 30 leerlingen. Dit gaat ook ten koste van leerlingen zonder beperking die een ander tempo hebben. Met het wetsvoorstel hebben ouders geen zicht op waar het geld naar toe gaat omdat scholen in een nog machtiger positie komen. Er is geen keuzevrijheid in school want het samenwerkingsverband bepaalt en indien je op de grens van een samenwerkingsverband woont, moet het kind wellicht veel verder reizen. Leerkrachten maken zich zorgen over leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte die niet worden doorverwezen naar S.O. terwijl ze daar meer baat bij zouden hebben. In mindere mate maken leerkrachten zich zorgen over reguliere leerlingen die te weinig aandacht krijgen doordat er teveel leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte in de reguliere klas terecht komen.

Iets meer dan de helft van de ouders en iets minder dan de helft van de leerkrachten zijn het niet eens met de voorgestelde wijziging dat het bestuur van het samenwerkingsverband bepaalt hoe het geld over de scholen verdeeld wordt. ¼ van de ouders en 1/3 van de leerkrachten zijn neutraal en een minderheid is het eens. Er bestaan zorgen bij ouders en leerkrachten over het verdelen van het geld en de belangen die hiermee gemoeid zijn. Ouders zijn bang dat school de beperking van het kind zal overdrijven om geld binnen te slepen en leerkrachten vrezen willekeur en vriendjespolitiek, en vrezen dat het geld niet daar terecht komt waar het hoort. Leerkrachten vinden dat er eerlijke en uniforme criteria moeten worden geformuleerd.

Een leerling met een indicatie voor extra onderwijsondersteuning krijgt niet meer een vast bedrag maar een bedrag op maat. 2/3 van de ouders en ruim de helft van de leerkrachten zijn het hiermee eens. De methode is logischer en eerlijker en het werkt minder stigmatiserend. 1 op de 5 ouders en ¼ van de leerkrachten zijn het oneens. Een klein deel heeft zorgen over de onderbouwing en omvang van het bedrag.

2/3 van de leerkrachten vinden dat ouders geen invloed moeten krijgen op het ondersteuningsprofiel. Alleen scholen hebben hiervoor voldoende expertise in huis. 1/3 vindt het wel een goed idee, ouders kunnen als ervaringsdeskundige van hun kind hier een zinvolle bijdrage aan leveren (maar geen beslissende stem). 4 op de 5 leerkrachten vindt invloed van ouders op het ondersteuningsplan op niveau van het samenwerkingsverband geen goed idee. Expertise en overzicht liggen bij het samenwerkingsverband. 1 op de 5 leerkrachten zouden ouders daarin wel een adviserende rol willen geven (ervaringsdeskundigheid).

¾ van de leerkrachten verwacht dat voor ouders veel zal veranderen in Passend Onderwijs. De kwaliteit van het onderwijs zal verminderen. Wel kan het onderwijs meer in nabijheid worden gerealiseerd. Het S.O. zal blijven bestaan en daarmee goede zorg voor leerlingen die dat echt nodig hebben. De meeste leerkrachten verwachten dat voor hen en onderwijsondersteuners veel zal veranderen. Er worden meer deskundigheidseisen aan leerkrachten en school gesteld. Er is vrees dat een gebrek aan middelen zal leiden tot minder deskundigheid en minder faciliteiten in school om leerlingen tot hun recht te laten komen. Er is ook vrees dat de administratieve- en werkdruk zal toenemen. Leerkrachten die geen grote veranderingen verwachten zeggen dat school nu al veel doet voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Om Passend Onderwijs tot een succes te maken hebben leerkrachten meer handen in de klas nodig en meer middelen om extra onderwijsondersteuning te bieden. Kleinere klassen en meer financiële middelen. Behoud expertise van ambulante begeleiding, goede samenwerking met andere scholen, minder snel vernieuwingen doorvoeren en verbeteren van de opleiding voor leerkracht.

De informatiekloof en daarmee de verwachtingskloof tussen ouders en leerkracht staat een goede samenwerking ten behoeve van (de ontwikkeling van) de leerling in de weg. De positie van ouders t.o.v. leerkrachten en de school is in de praktijk niet gelijkwaardig. In een maatschappij die verwacht dat iedereen meedoet, is ouderbetrokkenheid pure winst voor de leerling, de school en later voor de maatschappij. Daarvoor hebben ouders wel voldoende kennis en informatie nodig en moeten ze als serieuze gesprekspartner worden gezien. Leerkrachten hebben te weinig informatie over de beperking van een kind en dan met name de gebruiksaanwijzing die daaraan vastzit. Leerkrachten zien wel dat ouders meer informatie nodig hebben maar vinden tegelijkertijd dat ze die geven. Als je niet voldoende kennis en informatie hebt weet je ook niet wat je kan verwachten. Deze informatie is niet duidelijk genoeg. Vrijwel alle leerkrachten geven aan ouders te ondersteunen bij de keuze voor een geschikte school terwijl 2/3 van de ouders zegt geen hulp te hebben gehad. Er is mis of non-communicatie door tijdgebrek van zowel leerkrachten als ouders. Ouders bevinden zich in een vraag- en daarmee afhankelijke positie, leerkrachten zitten aan de aanbod kant waardoor zij eerder in een machtspositie zitten. De leerkracht stelt het handelingsplan op maar van overleg is nauwelijks sprake. School is professional, inspraak op collectief niveau voldoet ruimschoots vinden leerkrachten en als er al meer mogelijkheden zouden zijn dan moeten ouders een adviserende i.p.v. beslissende rol hebben. Leerkrachten hebben vrees dat ouders zich inhoudelijk met het onderwijs gaan bemoeien maar die vrees is ongegrond. Ouders willen serieus genomen worden als ervaringsdeskundige van hun kind. Ouders willen inspraakmogelijkheden verruimen met als doel: samenwerken! Wij-zij verhouding komt door de organisatie van het onderwijs. Schoolbesturen hebben te weinig visie op de wijze waarop ouderbetrokkenheid kan worden ingezet. Zodat leerkrachten daar zelf een weg in vinden. Men moet elkaars rol respecteren.

Door een regionaal samenwerkingsverband bestaat het risico van een extra bestuurslaag waar de macht ligt (verdelen middelen). Het betekent meer bureaucratie maar ook verzwakking van de positie van de ouders en leerkrachten. De afstand wordt nog groter. Zowel ouders als leerkrachten hebben grote zorgen over de vermindering van de kwaliteit van het onderwijs en werkdruk. Terwijl nu een cultuuromslag nodig is en er zou geïnvesteerd moeten worden in communicatie.

Scholen moeten de informatiekloof dichten of verkleinen. Er moet duidelijke informatie komen over de organisatie van de school, bevoegdheden school en ouders, inspraak en medezeggenschap en welke vormen van geschillenbeslechting en klachtenafhandeling er openstaan. Zoek samenwerking met ouders om de ondersteuningsbehoefte van de leerling duidelijk in kaart te brengen. Maak gebruik van informatie en adviezen die ouders van een kind geven. Zie ouders als ervaringsdeskundige. Wijs ouders op de mogelijkheid van een onafhankelijke derde in te schakelen (zoals een onderwijsconsulent) bij een blijvend verschil van mening. Investeer in de benodigde kennis van ouders als blijkt dat gebrek daaraan de drempel is niet deel te nemen aan collectieve inspraak (MR en OPR).

Geef ouders in een persoonlijk gesprek informatie over wat school wel en niet kan bieden en stem wederzijdse verwachtingen goed op elkaar af. Betrek ouders bij het opstellen van het ontwikkelingsperspectief en evalueer regelmatig (tijdig bij kunnen sturen). Wat wordt er van school en van ouders verwacht en wat zijn de evaluatiemomenten. Maak met ouders afspraken om school en thuis zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Samenwerking!

Investeer in communicatie. Afspraken over wijze en frequentie communicatie en bied maatwerk. Korte communicatielijnen zoals email en telefoon bijv. passende manier opvangen aankomst thuiskomst. Persoonlijk gesprek of huisbezoek.

Ontwikkel als school een visie op ouderbetrokkenheid en zorg dat leerkrachten en onderwijsondersteuners dit actief in praktijk brengen. Train leerkrachten in de communicatie met ouders waarbij aandacht is voor de positie van ouders. Iedereen heeft toegevoegde waarde en dat komt effectieve samenwerking ten behoeve van de leerling ten goede.

Ouders. Geef in een persoonlijk gesprek relevante informatie over het kind zodat school kan investeren wat het kind aan ondersteuning bij het onderwijs nodig heeft. Informeer goed naar wat school wel en niet kan bieden zodat de verwachtingen overeenkomen met de mogelijkheden en grenzen van de school. Maak gebruik van adviesrecht bij het opstellen van het ontwikkelingsperspectief en maak gebruik van het recht regelmatig te evalueren. Maak met school afspraken over hoe de situatie op school en thuis zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen zodat duidelijk is hoe samen te werken (persoonlijk gesprek leerkracht). Afspraken met school over de wijze en frequentie van communiceren, bijv. korte communicatielijnen over overgang thuis-school en omgekeerd. Persoonlijk gesprek of huisbezoek. Houd rekening met mogelijkheden en grenzen school en leerkracht en sta open voor compromissen. Betrek een onafhankelijke derde (zoals onderwijsconsulent) bij een blijvend verschil van mening met school. Neem kennis van inspraakmogelijkheden voor ouders in MR en OPR en stel je op de hoogte van wat het werk voor de raad inhoudt en overweeg je verkiesbaar te stellen.

Ouders en scholen: pas op voor verregaande juridisering. Communicatie in het voortraject of mediation als een conflict dreigt te escaleren is te verkiezen boven de formele weg (kost tijd, geld en energie en betekent vaak einde relatie tussen ouders leerling en school.

Ministerie OC&W. Stel landelijke objectieve beoordelingscriteria vast waarmee school de extra ondersteuning die een leerling nodig heeft kan vaststellen. Daarmee voorkom je te grote regionale verschillen en ouders weten wat ze van school mogen verwachten. Versterk de positie van ouders door ouders instemming te geven op schoolkeuze en op ontwikkelingsperspectief, en ouders via de MR instemmingsrecht te geven op het schoolondersteuningsprofiel. Maak ouderbetrokkenheid, communicatie met ouders en de positie van ouders tot een vast deel van de lerarenopleiding. Faciliteer een brede en snelle inzetbaarheid van onafhankelijke onderwijsspecialisten (zoals onderwijsconsulenten) wanneer ouders en school blijvend van mening verschillen.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten